domingo, mayo 25, 2008

96. Hoe nog links te zijn?

Een vraag die niet zozeer in hem opkomt vanwege de (media)aandacht voor 1968. Aandacht die geforceerd aanvoelt dankzij die arbitraire “het was veertig jaar geleden” verjaardag. Laat dat liever mysterieus en voorbij voorspelbare codes blijven, niet dood gediscussieerd worden, wegstopt op DVD, etc. Het is hem ook nog niet duidelijk of in de vaak positieve terugblikken iets van hoop gloort voor een keer van het tij (al dan niet vagelijk ingebed door de mogelijkheid van de Zwarte Kennedy) of spelletjes in nostalgie worden gebezigd en een hoofdstuk definitief afgesloten.

Maar wat is links zijn? Marxisme als idee, als theorie heeft hij nooit wat mee gehad. Te economisch, te snel een vervanging van het christendom geworden, slecht uitgewerkt utopisme met ‘de dictatuur van het proletariaat’ als tijdbom. Het Marxisme heeft ook onterecht het monopolie opgeëist van de progressieve politiek en dat heeft uiteindelijk fatale gevolgen gehad zoals Chris Marker in een later toegevoegde coda van zijn fenomenale Le fond de l’air est rouge (1977) stelt: het Nieuwe Links in zijn labyrintische zoektocht naar alternatieven werd ironisch genoeg als een van de grootste tegenstanders van de Sovjet-Unie in haar val meegesleurd.



Vervolgens STASI - Secret Rooms van Daniel en Geo Fuchs, een hypnotiserende collectie van foto’s van intact gebleven Stasi interieurs die duidelijk maakt dat een nieuwe progressieve politiek zich nooit een schuldgevoel moet laten aanpraten over de geschiedenis. Wat voor een experiment de DDR ook is geweest, het kan nooit de enige logische uitkomst zijn van alle progressieve politiek. De afwezigheid van mensen op de foto’s (met uitzondering van Honeckers bizarre anticharisma op portretten aan de muur) doet niet alleen je fantasie op hol slaan over wat er in de ruimtes gebeurde (de verveling, de wreedheid, de wanhoop) het dwingt je ook naar architectuur en structuur kijken, en dat is de autoritaire structuur, een architectuur die de angst voor vrijheid uitademt. Vrijheid die, niet als betekenisloze universele slogan maar als geëxplodeerde kleine, positieve vrijheden in de dagelijkse praktijk (dus niet vrijheid om anderen uit te buiten), de kern van een progressieve levensstijl zou moeten vormen.

Wat betekent na Markers uitputtende ontleding van links in de jaren zestig/zeventig zijn politieke voorkeur nog? Dat hij niet verder komt dan een bepaalde sympathie voor links, als abstractie. Want uiteindelijk kent hij een angst voor collectieven, de andere mens die maar tot op zekere hoogte kan worden vertrouwt. Stop een bepaald aantal mensen bij elkaar die zich winnaar voelen en binnen de kortste keren formuleren ze een beeld van buitenstaanders die, in verschillende gradaties, het leven zuur moet worden gemaakt. Zijn kleine politiek zal dan altijd een mengvorm zijn van anarchisme (de eeuwig sympathieke underdog van de politieke theorie) met Zen. Het streven naar uitdoving van zowel maatschappelijke als psychische autoriteit.

Na het bezoek aan FOAM fietste hij door de Spuistraat waarop een kraakpand triomfantelijke stond te lezen dat het 25 jaar gekraakt is. Met reden dus. Maar ook de vraag die in hem opkomt: waarom is het zo moeilijk om kleine alternatieven met rust te laten? Misschien niet dit specifieke geval dat waarschijnlijk met rust wordt gelaten als symbool van repressieve tolerantie? Een laatste symbool? Maar meer in het algemeen, het gevoel dat een op hol geslagen monster, een vreemde hybride van kapitalisme-zonder-cultuur en achterhaald monotheïsme, elk mogelijk alternatief opjaagt en vernietigt, zo niet met geweld dan wel door institutionalisering en een woud van regels. Hoe de tijdelijke utopie van rave is geneutraliseerd is een schoolvoorbeeld: eerst de harde hand om “illegale” feesten terug te slaan naar de infrastructuur van clubs en horeca, vervolgens de zachte hand van een nieuw kapitalisme met festivalimperiums en labellifestyles. Resultaat is dat de muziek klinkt zoals hij zou moeten klinken, maar de ervaring, de kern is leeggezogen.



Ursula Le Guin schiep met The Dispossessed (1974) waarschijnlijk het meest geloofwaardige model van een anarchistische utopie. Die in stand houden blijkt uit alles in de tekst is hard werk maar zelfs dat boek geeft nog een te positief beeld van de tegenstander: zelfs op een andere planeet zullen ze je in realiteit niet met rust laten, een alternatief gunnen. En dan is er nog het probleem dat, ver voordat je een planeet hebt gevonden, dit schrijven, een kritiek formuleren, al omgeven is van een duizelingwekkend netwerk van valkuilen, omkeringen en altijd de tegenwerping van hypocrisie omdat elk individu ingebed is talloze ketens van afhankelijkheid waar je onmogelijk zicht op kan bewaren.