“Haantje de voorste willen zijn; zich bedreigd voelen – ageren; alleen aan z(ich).z(elf) denken, niet aan de indruk die hij op een ander maakt; behoefte aan aandacht.”
Psycholoog Grunwald over de jonge Cruijff
De Trots van de Wereld, het boek van Menno De Galan over het gouden tijdperk van Ajax is een fascinerende leeservaring die hem veel duidelijk maakt over zijn meest geliefde periode van Ajax. Het psychologische dossier waarmee het boek veel aandacht kreeg valt uiteindelijk enigszins tegen, Dolf Grunwald is er eigenlijk maar kort in dienst voordat Michels zenuwachtig wordt van zijn aanwezigheid, al moet gezegd worden dat Grunwald heel scherp de verhoudingen binnen Ajax ziet. Jammer dat De Galan hier droog verhaald (het moet wel voor een groot publiek begrijpelijk blijven terwijl hier fijn had kunnen worden uitgepakt…een definitieve psychoanalytische studie naar doodsdriften, neuroses, paranoia, vadercomplexen, kortom een totaal psycho-culturele inbedding van het grote Ajax.)
Er zijn twee overkoepelende zaken die opvallen. Allereerst, het korte tijdsbestek waarin Ajax uitgroeit van amateurvereniging tot sterkste clubteam van de wereld (zes jaar), hoe kort eigenlijk de periode is waarin Ajax heerst met totaal voetbal en hoe weinig Michels daar direct mee te maken heeft. Want zoals De Galan stelt is het pas in het seizoen 1971-1972, wanneer Michels is vertrokken, dat Ajax opeens echt begint te swingen (nooit geweten dat Cruijff vanaf dat seizoen met rugnummer 14 speelt en dat ook maar twee seizoenen doet, bij Barcelona speelt hij immers weer met nummer 9.) Het is in het proces van loslaten van de Michels dictatuur dat Ajax op zijn best is en het Kovacs-effect werkt ook maar een jaar. In het seizoen 1972-1973 wordt zijn losse methode (zoals die laatste het zelf verdedigd tegenover het proletenbestuur: “humanistisch socialisme”) de groep fataal. Er volgt ook een mooi beeld van de vergeten seizoenen na 1973 onder Knobel en Kraaij en dan realiseer je opeens dat Ajax bijna altijd een chaotische en vervelende club is geweest met maar een paar jaren van vruchtbare Grote Projecten (Michels, Cruijff en Van Gaal.)
Ten tweede. Hij had het verdrongen, waarschijnlijk omdat Cruijff veel sympathieker is geworden als trainer, opa, post-hartaanval, als ietwat warrige oude man dan hij als speler ooit was. Hij heeft eigenlijk alleen bewust het verraad van 1983 meegemaakt, wat hem als kind compleet uit het veld sloeg (hij weet nog precies de Studio Sport uitzending aan het eind van het seizoen waar de transfer naar Feyenoord werd aangekondigd, de ontnuchterende Dik Bruynesteyn tekening van Cruijff in Feyenoord-shirt.) Maar eerlijk is eerlijk, Cruijff was een klootzak, de hele tijd is hij bezig om te ontsnappen aan Ajax, op ziekelijke wijze geobsedeerd met geld. Auke Kok heeft misschien toch gelijk wanneer hij een tijd geleden stelde dat Cruijff de echte grootsheid mist van Beckenbauer. Hij miste in ieder geval in vergelijking met bijvoorbeeld Di Stefano, een bepaalde trots, de pure wil-tot-winnen (en de gedachte die in die tijd al heerste, dat Cruijff stokte wanneer andere grootheden tegen hem speelde, is waarschijnlijk correct, en zou ook interessant psychologisch studiemateriaal kunnen zijn.) Cruijff is een intrigant, waar hij komt ontstaat ruzie en saboteert hij uiteindelijk een collectief potentieel (het missen van het cruciale kwalificatieduel voor het WK 1970 om schoenen te gaan kopen in Milaan, het te vroege vertrek in 1973, de WK finale van 1974, het laffe gedrag rond het WK 1978) of devalueert hij zijn eigen grootheid (de slecht georganiseerde afscheidswedstrijd van 1978, het Amerika avontuur, de transfer naar Feyenoord.) Waarbij als verzachtende omstandigheden kunnen worden aangevoerd dat hij niet de makkelijkste mensen tegenkomt: Michels, Weisweiler, Harmsen, Nuñez, KNVB bobo’s.) Ongelofelijk dat iemand die minstens drie WKs had moeten spelen (en er twee had moeten winnen) zo heeft gefaald.
En dit is zijn favoriete speler aller tijden, Platini komt een beetje in de buurt maar Maradona zeker niet (hij kan Maradona vooral herinneren als een speler die continu werd omver getrapt/getrokken/geduwd…nooit echt aan spelen toekwam.) De herinneringen aan de comeback wedstrijd tegen Haarlem (het winterse licht, een gevoel van euforie, van moeiteloos voetbal) is inmiddels bijna compleet gemedialiseerd terwijl hij zich in vak L ongeveer recht achter de baan van die miraculeuze lob heeft bevonden. Maar de echte helden van dat Ajax (of zijn het de noodzakelijke tegenkrachten van Cruijffs nerveus neurotisch spel en habitus?) wordt duidelijk in De Trots van de Wereld zijn Piet Keizer, met zijn kalme artistieke voorkomen en de idealist Barry Hulshoff. Er is een prachtig moment wanneer die spanning zichtbaar wordt: na de finale van 1973 lopen alleen Cruijff en Hulshoff met de gewonnen beker een ereronde, maar Hulshoff houdt zijn rode Le Coq Sportif shirt aan omdat hij het wil veilen ten behoeve van slachtoffers van de Vietnamoorlog.
(Eigenlijk is dat wat De Trots van de Wereld te weinig doet: het is een fantastische reconstructie van het gekonkel achter de schermen maar er wordt te weinig duidelijk gemaakt waarom Ajax zo mooi voetbalde, waarom Cruijff zo’n fenomenale voetballer was. )