Of welke Romeinen willen we zijn? De vraag die hem bezighoudt na voor het eerst in veertien jaar Satyricon (1969) te hebben gezien, wat eigenlijk zijn favoriete film van Fellini is, waar zijn hele droomcarnaval het beste aardt. Of het meest natuurlijk aanvoelt, het tijdperk dat dwergen, corpulente vrouwen en ongegeneerde lelijkheid zich zonder totale afkeuring in de openbare ruimte konden begeven (al moeten we niet te zelfverzekerd zijn: we weten niet hoe ze in de toekomst naar ons kijken.) Een intuïtief gevoel van authenticiteit overheerst in de film (Romeinen hadden er nog nooit zo uitgezien) dat onwerkelijk (droom/psychedelisch) wordt gemaakt: een film waarin zowel op gezette tijden vulgair Latijn wordt gesproken als zachte elektronische muziek op de achtergrond klinkt. Geen wonder dat Fellini het zijn science-fiction film noemde, science-fiction die niet over de toekomst, maar over het verleden handelde.
Hoe sixties zijn de Romeinen hier? Decadent zeker, in volle glorie, maar ook multicultureel, hyperesthetisch. Er is een onvermijdelijke overlapping tussen beide periodes en die is vooral te vinden in een pre-Christelijke seksualiteit, dat wat de Romeinen altijd een te benijden vrijheid geeft en heel even in de vorige eeuw weer de kop op stak. Daarom zal voorlopig ook geen film meer verschijnen met een erotisch object als Gitone. Waarschijnlijk was Petronius fragmentarisch overgeleverde tekst in die periode (na Godard, na L' Année dernière à Marienbad)
ook het makkelijkst te vertalen naar film, zeker aan de hand van haar grootste dromer, die heeft aangevoeld dat het nu of nooit was.
Satyricon is uniek, niet meer te herhalen. Een waanzinnig geslaagde mix van tijden en vormen, van realiteiten. Maar de Romeinen zijn dankzij Gladiator weer verhuisd naar Amerika en de onvermijdelijke obsessie met militarisme/imperialisme die dat inhoudt. Rome probeert iets subtieler een middenweg te bewandelen als Amerikaans/Europese samenwerking die eerder met Caligula compleet mislukte. Maar Rome blijft uiteindelijk te netjes, mist een bepaalde vrijheid. En dat is Fellini’s geheim/genie, de manier waarop hij amateurs, randfiguren, b-acteurs inzet waardoor er over en langs de gezichten iets rauws, onvoorspelbaars heerst. Het gebrek aan angst ook om een verhaal een vrije richting te geven: hoe verder van Rome de personages geraken hoe dieper in mythe en droom de film verzeild (de episodes van de vriendelijke Minotaurus, de ontvoering van de Hermafrodiet, de erectiestoornis genezende heks/oergodin) een prettige herinnering aan een “buiten” van Rome, nog zo’n wereld die is verdwenen.