
af·straf·fen (ov.ww.)
1 (iem.) de nodige straf toedienen
2 profiteren van een fout van de tegenstander
3 PSV – Ajax 1-5
(Ongelofelijk eigenlijk dat het pas de derde keer is dat hij bewust een overwinning in Eindhoven meemaakt. Maar, het moet gezegd worden, dan zijn het ook kunstwerken.)